Hittesterfte

Afgelopen dagen zat ik een aantal uren in het boek De onbewoonbare aarde van David Wallace-Wells te lezen. Op de achterflap staat “Als we niet willen dat onze kleinkinderen ons vervloeken, dan moeten we allemaal dit boek lezen”. Het eerste hoofdstuk heet hittesterfte. Afgelopen week werd de noodklok geluid in Frankrijk en Spanje, er werden temperaturen gemeten van bijna 45 graden, daarbij waren een aantal doden gevallen. Wat Wallace-Wells in de inleiding schrijft is dat door kettingreacties alle processen nog veel sneller zullen gaan dan werd aangenomen. Een angstaanjagend idee. In het hoofdstuk ‘Ethiek aan het eind van de wereld’ lees ik over Guy McPherson, een voormalig milieubioloog die zich heeft teruggetrokken in het oerwoud van Belize (waar ik ooit ben geweest en geweldige avonturen heb beleefd) en van daar uit lezingen geeft over ‘near-term human extinction’ (NTHE). Hij vertelde Wallace-Wells dat de mensheid binnen tien jaar zal zijn uitgestorven. De schrijver bekijkt deze onheilsprofeet niet als de zoveelste gek die zich terugtrekt, maar vindt zijn milieu-apocalyps best geloofwaardig klinken. Ik lees voor het eerste nieuwe woorden als klimaatesoterica (met in de voorhoede ene McLemore en McPherson). De meest vooraanstaande van deze nieuwe klimaatgnostici is de Britse auteur Paul Kingsnorth, medeoprichter en woordvoerder van het Dark Mountain Project. Hij is de profeet voor alle mensen die zich afwenden van de beschaving en noemt zijn filosofie het ‘inhumanisme’, waarin de natuur weer centraal moet komen staan in plaats van de mens.

Maar een gevaar van de klimaatcatastrofe, denkt Wallce-Wells, is dat ecologisch nihilisme zich een weg kan vinden naar het consensusdenken van het klimaat. Hij spreekt me direct aan omdat ik ook van die sluimerende onlustgevoelens heb en me bij alle handelingen afvraag wat dat voor consequenties heeft. Terwijl ik al heel lang bezig ben met mijn ecologische voetafdruk. Online is er de opkomst van ‘ecofacisme’. Een beweging die bereid is alle middelen in te zetten om zich een zo groot mogelijk deel van de koek toe te eigenen. Wallace-Wells geeft een overzicht van alle groepen die zich inzetten om het probleem op te lossen. De praktijkgerichte technocraten die er van overtuigd zijn dat een catastrofale klimaatverandering alleen kan worden afgewend als de hele wereld zich mobiliseert, net zoals Amerika in de Tweede Wereldoorlog heeft gedaan (wat het IPCC al in 2018 heeft gezegd). Dan zijn er nog de milieutechnocraten, en degenen die echt een revolutie willen. En ondertussen verschijnen er steeds weer bloedstollende teksten over wat ons klimatologisch te wachten staat. Wallace-Wells schaart zijn eigen boek ook onder die categorie, want zoals hij zegt, hij is ook bang. En dan vooral ook bang wat die steeds verder uitdijende angst zal hebben op onze ethische impulsen naar onze medemensen, en wat voor beleid zal voortkomen uit die veranderende impulsen, is een van de meest diepgaande vragen waarvoor het klimaat de planeet die het omhult, stelt. Ondertussen doen politici veel te weinig en groeit de paniek over het milieu en ook de wanhoop. Er is nu het woord voor econihilisme of klimaatnihilisme (milieu-onverschilligheid van moderne consumenten). Bruno Latour noemt de dreiging van een razend milieu dat wordt gevoed door onachtzame politici, ‘een klimaatregime’. Nog een paar nieuwe woorden, klimaatfatalisme, ecocide en. menselijk futiliteitsdenken (voor optimistische milieubeschermers) . Als afsluiting stel de schrijver nog een laatste mogelijkheid, we kunnen ons geleidelijk aanpassen, door de klimaatellende te normaliseren in hetzelfde tempo als waarmee we die steeds sneller laten oplopen. Maar die woorden klinken na alles wat ik heb gelezen, heel hol en onecht. Het is heel heftig om het boek te lezen, hoe nu verder? Wat moet ik doen als burger, stoppen met vliegen, vlees eten. Misschien moet ik ook nog het boek van Maarten Boudry lezen, Waarom de wereld niet ten onder gaat.