Ik heb het al eerder over gehad, maar het blijft me bezig houden, mijn gesprek met een paar Tech-jongens in de bibliotheek die er van overtuigd waren dat computers na een bepaalde tijd zelflerend zouden worden. Ik zei dat ik beter dan computers, die met algoritmes werken, de collectievorming kon doen omdat ik 35 jaar ervaring had. Het lijkt er zo duimendik bovenop te liggen, dat wat je er in stopt gaat zichzelf steeds meer versterken. Ze zeiden dat ik het misschien nog tien jaar beter zou doen, maar dat daarna de computers het beter zouden doen. Ik geloofde er geen klap van, omdat het beginontwerp altijd door een mens wordt geprogrammeerd dus dat blijft altijd aan de basis liggen. We hebben de afgelopen jaren kunnen zien bij de belastingdienst wat er mis kan gaan als je met algoritmes gaat werken. Alle alarmbellen zouden toch moeten gaan rinkelen. Vorige week vrijdag las ik een interessant artikel over Timnit Gebru, een Ethiopische vluchteling in Amerika, die een hoge baan kreeg bij Google, maar vorig jaar haar baan kwijt raakte omdat ze een kritisch rapport schreef over vooroordelen in kunstmatige intelligentie. Google werkte toen nog steeds met PageRank, een systeem om websites te ordenen op relevantie. Ze waarschuwde voor het papagaai-effect. Als je KI traint met alle woorden op het internet, krijg je een verknipt beeld van de werkelijkheid. Zij was als persoon van kleur op een KI conferentie en constateert dat er van de 8.500 deelnemers zes van kleur zijn. Dat moest volgens haar gevolgen hebben voor de manier waarop mensen die onze technologie ontwerpen naar de wereld kijken. En zo is dat maar net.
Afgelopen maand richtte Gebru DAIR op, het Distributed artificial intelligence research instituut, dat de ethische kanten van KI onderzoekt. Ze wil mensen niet waarschuwen voor de machines, maar waarschuwen voor de mensen die machines bouwen. Ik zou het zo leuk vinden om nog eens te praten met die jongens van 7/8 jaar geleden die zo zeker van hun zaak waren. dat mis ik nog wel eens van het werk, een beetje sparren met mensen. Morgen lees ik weer een hoofdstuk in Ik weet je wachtwoord (het eerste hoofdstuk ging over wachtwoordbeheer en ik kwam er achter dat een ouderwets boekje zoals ik heb een prima alternatief is voor een app uit de appstore).
Afgelopen week lag het boek van Juli Zeh, Ons soort mensen, in de winkel. Die heb meteen meegenomen om te lezen en wat een heerlijk boek. Franzen kwaliteit staat er op de voorpagina, en daar is niets te veel gezegd. Wat een heerlijk boek. Een spiegel voor deze tijd, waarin stad en platteland tegenover elkaar staan. Maar de karakters zijn onovertroffen. En niet onbelangrijk, er zit behoorlijk wat humor in.
Juli Zeh heeft met ‘Ons soort mensen’ een meesterwerk geschreven. Het lijkt alsof Linda in het paradijs is beland in het dorp Unterleuten. Maar de plattelands-idylle wordt wreed verstoord wanneer een investeringsmaatschappij besluit er een windmolenpark te gaan bouwen.
Twee dorpsgenoten, een belegger en een boer, zijn bereid grond te verkopen voor een paar miljoen euro, maar dat grondgebied is nét te klein. Als Linda ook verkoopt is er wel genoeg plek. In gedachten ziet ze haar droom in vervulling gaan: eigenaar van een manege worden. Ze probeert het onderste uit de kan te halen.
Dan is er nog een doorgewinterde herrieschopper, die alles op alles zet om het windmolenpark tegen te houden. Oude geschillen steken de kop op in het dorp – hoeveel intriges kunnen de bewoners aan?
Juli Zeh ontleedt de personages meesterlijk en met subtiele humor en laat hun ware gezichten zien. ‘Ons soort mensen’ is een bestseller in Duitsland!
En als dit boek uit is, vanavond weer een flinke bres slaan, ligt er al weer een nieuwe boek klaar van Elizabeth Strout, My name is Lucy Barton. En als dat bevalt is er net een vervolg op dit boek verschenen met de titel Oh William!
An exquisite story of mothers and daughters from the Pulitzer prize-winning author of Olive Kitteridge Lucy is recovering from an operation in a New York hospital when she wakes to find her estranged mother sitting by her bed. They have not seen one another in years. As they talk Lucy finds herself recalling her troubled rural childhood and how it was she eventually arrived in the big city, got married and had children. But this unexpected visit leaves her doubting the life she’s made: wondering what is lost and what has yet to be found.